4. Adressering
Het IP protocol zorgt voor de verzending van de pakketten tussen zender en ontvanger. Hierbij maakt het gebruik van een adres om iedere computer te kunnen bereiken.
Een IP-adres (versie 4) is een getal dat is samengesteld uit 32 bits. Dit getal wordt opgedeeld in 4 eenheden (van 8 bits) die gescheiden worden door een punt (Bijvoorbeeld : 194.7.1.4).
Ieder element van het Internetnetwerk bezit een uniek IP-adres. Om die adressen vlot te kunnen toekennen aan elk element, wordt een adres samengesteld uit een netwerknummer en een computernummer.
Alle computers worden ondergebracht in 3 klassen :
Netwerken van klasse A : met een netwerknummer met een eerste cijfergroep van 1 tot 127. Dit zijn netwerken van groot formaat (bv. IBM, AT&T,...) waarop een zeer groot aantal computers is aangesloten.
Netwerken van klasse B : met een netwerknummer met een eerste cijfergroep tussen 128 en 191. Dit adrestype wordt vooral gebruikt in universiteiten. Er kunnen tot 65.000 terminals of computers aangesloten worden.
Netwerken van klasse C : met een netwerknummer met een eerste cijfergroep tussen 192 en 223. Dit is vooral bedoeld voor kleinere netwerken met tot 255 computers.